zaterdag 14 maart 2015

JA?


Het gebeurt weer. Skip informeert via een vragende blik of hij de helling af mag om in de rivier wat te drinken. Nimmer heb ik deze vraag ontkennend beantwoord. Toch stelt hij hem telkens opnieuw. En ‘ja’ alleen is niet genoeg. Ik moet mee, het smalle paadje tussen de manshoge helianthums af. Elke keer als ik blijf staan - in de veronderstelling dat hij zelf wel verder kan - stopt hij. Pas als ik weer in beweging kom, gaat hij verder. Net zolang totdat we bij de rivier zijn. Hij wil me per se niet uit het oog verliezen. Deze dialoog speelt zich dito af bij een zwemverzoek.

Ik heb geen flauw benul waarom het ritueel zo belangrijk voor hem is. Hij houdt het in elk geval stug vol. Zou hij een reeën- of zwijnenspoor ruiken dan geldt dit niet. Dan zet hij zonder nadenken en zonder toestemming te verlangen de achtervolging in.

Ik zie wel een duidelijk patroon. Vragen die positief bevestigd worden, kun je stellen. Vragen waarop als respons behalve ‘ja’, ook ‘nee’ of ‘misschien’ valt te verwachten, kun je beter achterwege laten: geen nee heb je, ja kan je krijgen hier. Dan heb je achteraf altijd het excuus van: oh, maar ik dacht zeker dat dit oké zou zijn. Of zoiets.